29 mei
2007 Onvergetelijk bezoek aan de mijn
Potosi, gesticht in 1545, na de ontdekking van zilver
in de berg Cerro Rico, werd al gauw, qua inwoners, de grootste stad van de
wereld van de 16de eeuw. Miljoenen arbeiders hebben er keihard,
onder onmenselijke omstandigheden gewerkt in de mijnen. Velen hebben er hun
leven verloren. Onder hen waren er zowel mensen van de streek als Afrikaanse
slaven. Door een daling van de productie van zilver in de vroege 19de
eeuw, verloor Potosi zijn aanzien.
Vandaag, door de hogere prijzen van mineralen, stijgt
de aantrekkingskracht van Potosi (een Unesco Werelderfgoed) en de mijnen van
Cerro Rico weer. De arbeidsomstandigheden zijn er echter nog steeds in veel
opzichten vergelijkbaar met deze van het koloniale tijdperk.
We hebben ons gisteren ingeschreven voor een bezoek aan
de mijnen. Even hebben we nog getwijfeld, omwille van het veiligheidsrisico.
De berg wordt namelijk vergeleken met een Zwitserse kaas vol gaten en
instortingsgevaar is reëel. Een tweede argument om niet naar de mijnen te
gaan is de harde realiteit waarmee wij, en vooral Jonathan en Vicky, zullen
geconfronteerd worden. Maar wat uiteindelijk dan toch de doorslag geeft om
toch te gaan, is het feit dat we onze kinderen willen laten zien hoe niet
alles op deze wereld rozengeur en maneschijn is.
Onze gids, de kleine Boliviaanse Helena, neemt ons
vroeg in de ochtend mee naar de markt van de mijnwerkers. Hier kopen de
mijnarbeiders ondermeer hun cocabladeren, die hen tegen honger, dorst,
vermoeidheid en hoogteziekte helpen en die tegelijkertijd als horloge dienen
(na een drie uur in de mond verandert de smaak van de cocabladeren). Ook wij
kopen twee pakjes cocabladeren en drank, als geschenk voor de mijnwerkers
die we gaan bezoeken. Helena raadt ons aan om, net zoals de autochtonen,
onze kaken er vol mee te steken. Na een tijdje voelen we echter hoe onze
kaken en tongen gevoelloos worden. Het bewijs is geleverd: coca werkt
verdovend.
We krijgen onze pakken, botten en lampen en dan is het
zover. Een busje brengt ons hoog op de berg naar één van de vele
mijningangen. Voor de ingang van de mijn zijn er vele, lage huisjes. Hier
woonden de mijnwerkers honderden jaren geleden, vertelt Helena ons. Nu
gebruiken de mijnwerkers de huisjes om zich om te kleden. Op de deuren zien
we rode strepen. Bloed van lama’s, zegt Helena, aangebracht om geluk af te
smeken van Pachamama (Moeder Aarde).
In het begin van de mijnschacht is het bitterkoud;
bevroren stalactieten hangen aan het plafond. We hebben al snel door dat de
Bolivianen met hun kleinere gestalte het makkelijker hebben om in deze
mijnen te werken dan wij. Verdraaid, wat zijn de gangen vaak laag.
Helena houdt met ons halte bij een levensgrote figuur,
Tio genaamd. Hij is een god, door de Spanjaarden in de mijnen gebracht om
over de productiviteit van de arbeiders te waken. De Spanjaarden zelf gingen
nooit in de mijnen, maar bleven veilig aan de oppervlakte wachten op de
ertsen. Door de slechte arbeidsomstandigheden daalde de productiviteit in de
mijnen geregeld. Daarom creëerden de Spanjaarden Tio (eigenlijk Dios, maar
in Quechua kennen ze geen D en spreken ze de D uit als T), wetend dat de
autochtonen in natuurgoden geloofden. Geleidelijk aan veranderde Tio van een
Spaans afschrikkingmiddel naar een God die de mijnwerkers beschermt.
Helena vraagt ons om 100% alcohol te sprenkelen over de
ellebogen en de knieën van Tio (de 4 windstreken), en over zijn ultragrote
penis. Op die manier zal Tio ons beschermen en ervoor zorgen dat we
vruchtbare aders van puur zilver zullen vinden…
Wanneer we dieper de mijn intrekken, waarschuwt Helena
ons voor wagentjes die tegen een hoge snelheid door de smalle mijngangen
zouden razen. Wij puffen in een slakkengangetje door het labyrint van wegen,
en mijnwerkers zouden hier karretjes gevuld met stenen tot 2 ton tegen hoge
snelheid voortduwen? Moeilijk te geloven, …tot we het met onze eigen ogen te
zien krijgen.
Twee mannen duwen een kar vol stenen voort terwijl twee
anderen met touwen de kar trekken. Voor hen loopt – echt loopt – een man, om
op tijd de wissels te veranderen of teken te doen wanneer er een (lege) kar
van de andere kant komt. We zien niet één maar zeker wel een zestal karren
ons voorbijrazen tijdens ons bezoek aan de mijn. Eenmaal moet een
mijnwerker, terwijl ik tegen de kant van de smalle gang gedrukt sta, mijn
been tegen de wand duwen om te vermijden dat de kar mijn been raakt. Ik dank
de man voor zijn hulp. Een bezoek aan de mijn is niet zonder risico’s.
We slagen een zijgang in en de temperatuur stijgt. Het
zweet loopt van ons af. We zijn dieper in de berg en het is er 35 ° warm. We
stoppen bij een put waar twee mijnwerkers met een wiel natte aarde
omhooghalen, die door iemand diep in die put in zakken is geschept. Twee
anderen dragen de zakken weg en kapen ze voor onze voeten leeg. Ze gutsen
van het zweet. We geven hen de cocabladeren en de drank die we bijhebben en
beginnen een praatje met hen. Één van hen is 26, maar ziet er veel ouder
uit. Hij vertelt ons dat hij al zestien jaar in de mijn werkt, met andere
woorden vanaf zijn negende… Zijn kameraad is tot onze verbazing een
tweedejaarsstudent geneeskunde. Vandaag is hij vrij, zodat hij kan komen
werken in de mijn om zijn studies te financieren.
Jongens, jongens, wat zijn wij in België luxepaarden.
Jonathan en Vicky hebben genoeg gezien en willen de mijn uit. Ook voor ons
is het welletjes geweest.
We verlaten de hete mijngang en volgen de koelere lucht
naar de uitgang van de mijn. Het laatste stuk lopen we achter een zwaar
beladen kar, geduwd en getrokken door 4 man. Het laatste stuk gaat niet
gemakkelijk en ze moeten duwen en trekken om het laatste, steile en smalle
stuk gang af te leggen. We volgen hen buiten en zien hoe de sporen eindigen
boven een grote put, ingedeeld in vakken. Afhankelijk van wat ze bovenhalen,
kappen ze de kar in één van de putten leeg.
Terwijl we bekomen van ons bezoek, wachtend in het
busje op het andere groepje toeristen, horen we hoe explosieven ontploffen
in de mijn. We zijn blij dat we niet meer in de mijn zijn; het
instortingsgevaar bij het gebruik van dynamiet in deze Zwitserse kaas is
groot.
Wanneer de andere groep ook buiten komt, demonstreert
hun gids hoe een dynamietstaaf wordt gemonteerd en aangestoken. Dan laat hij
de staaf boven de grond ontploffen. Wij kijken toe vanuit het busje, in onze
ogen de veiligste plek.
Nu we weten waar het zilver vandaan komt, lijkt het ons
ideaal om in de late namiddag Casa de la Moneda, het Huis van het Geld, te
bezoeken. Het is een indrukwekkend museum in een schitterend gebouw. We
krijgen een 2-uur durende rondleiding en doen maar een fractie van alle
zalen die er zijn. We zien machines, die aangedreven door paarden, en
wellicht ook door zwarte slaven, grote persen deden draaien om munten te
persen. Spanje liet heel veel van zijn munten hier maken. Er zijn zilveren
kunstschatten te zien, allerhande werktuigen, mooi versierde koffers met
ingenieuze sloten, en nog veel meer.
Tijdens het bezoek ontmoeten we de Franse Pauline en
Rémy, die we kennen van San Pedro de Atacama. We nemen hen mee naar het tof
ingerichte restaurantje 4060 (inderdaad, op 4060 meter hoogte gelegen). Het
wordt nog een supergezellige avond met deze sympathieke Fransen. We drinken
er ook op de verjaardag van Xenia’s zuster Yvona (dikke proficiat van ons
trouwens).
Het restaurant 4060 is een prima afsluiter van een dag
die we niet snel zullen vergeten.
vorige
volgende
|