In de hoge bergen van Nieuw-Zeeland, op zo een 2000 m
hoogte, rijdt een jongen, niet veel ouder dan mijzelf, van de top van de
berg, waar een hele hoop sneeuw ligt, naar beneden. Hij draait woest aan
het stuur en staat op zijn pedalen om evenwicht te kunnen houden. Met
het kraken en piepen van zijn fiets slipt hij heen en weer. Naast een
heleboel mensen die boven de 20 zijn racet hij naar beneden. De weg
kronkelt tussen rotsen en langs kleine bergriviertjes. Hij draait voor
de laatste keer een scherpe bocht in en trekt het moment daarop hard aan
zijn rem, waardoor hij met het opvliegen van stof vlak naast de
hooibaaien, die aan het einde van de baan lagen, terechtkomt. Hij zet
zijn grote bril op zijn voorhoofd en rijdt zachtjes naar de kabellift.
Even later staat hij weer boven en rijdt met een hoge snelheid voor de
zoveelste keer naar beneden, waar hij met de kabellift terug naar boven
zal gaan en.. dan weer..... naar beneden...en weer boven.. en....en...
Op een hoge heuvel die midden op het Paaseiland staat,
gleed een jongen van 11 op twee aan elkaar gebonden bananenboomstronken
naar beneden. Hobbelig gleed hij met een snelheid van 40 km per uur (of
nog sneller) de heuvel af. Door het hoge gras raasde hij heen en weer.
Soms vloog hij bijna over kop. Op een bepaald moment ging hij recht op
een klein afgrond van een paar meter af en dacht dat het met hem gedaan
was. Plots was er geen grond meer onder hem, de weg naar de hemel stond
open en... Met een harde bonk kwam hij weer op de grond en gleed voort
tot hij een beetje verder vlak voor de mensen tot stilstand kwam. Het
was hem gelukt!
|
|