20 januari
2007 Mordor, de kraters van de maan en een ontmoeting
We worden wakker van de vogeltjes. Er hangen nog flink
wat wolken, maar we hopen dat de zon deze snel zal wegbranden. We zijn
intussen al flink getraind in het afbreken van onze tent (ongeveer een half
uurtje, inclusief het oprollen van de matjes en de slaapzakken en alles in
de wagen wegbergen).
We eten nog een stevig ontbijt en trekken dan door het
woud, het pad op naar de Karioi meren. Aangekomen bij het eerste meer, zien
we de top van Mt. Ruapehu boven de bomen uitsteken. We wandelen verder naar
het tweede meer (een heilige plek voor de Maori) waar we nog een beter zicht
op de machtige vulkaan krijgen.
We spelen met zijn allen verstoppertje tussen de bomen
en de majestueuze varens. Op de weg terug doet zich nog een ongelukje voor.
Wanneer Jonathan zich wil verstoppen in wat eruit ziet als een soort
rietveld, zakt hij diep weg in de modder (dat meer heet dan ook het “droge
meer”). Hij roept om hulp: “Papa, je moet nu echt wel komen!”. In paniek is
hij niet, hij vindt het zelf lachwekkend. In zijn onderbroek wandelt hij
even later terug naar de auto.
Een uurtje later rijden we met de auto steeds hoger het
Tongariro National Park binnen. Dit park heeft in de film Lord of the Rings
dienst gedaan als Mordor. En Mount Doom is de indrukwekkende, perfect
gevormde, bijna 2000 meter hoge Tongariro vulkaan. We picknicken er tussen
de lava met een fantastisch zicht op Ruepehu en Tongariro. Na veel moeite
krijg ik mijn trouwring uit en plaats hem op een lavarots met zich op Mount
Doom… Dan doe ik hem terug aan mijn vinger; er is geen enkele reden om hem
te smelten. Hij brengt alleen maar goede dingen.
Op de weg naar het uitgestrekte Taupo meer overtrekt de
hemel. De temperatuur is gelukkig nog aangenaam warm. Vicky heeft het zelfs
te warm en wil afkoelen in het meer. Ook Jonathan en Eddy volgen haar
voorbeeld. Op de oevers van het meer liggen vederlichte puimstenen.
Ons eindstop voor de dag is Rotorua. Je riekt het
stadje voor je het ziet. Het stinkt er namelijk afschuwelijk naar zwavel.
Maar Jonathan en Vicky vinden het een heerlijke geur. Volgens hen rieken de
vulkanische gassen naar worstjes.
We houden halt bij een domein dat de kraters van de
maan heet. We wandelen er tussen de gassen en zien er modder opborrelen.
Welkom in de hel.
Onze magen knorren en we willen iets lekkers gaan eten.
In Roturua zijn er zoveel restaurantjes dat we bijna ruzie krijgen met de
keuze van onze plek (dat is ook de eerste keer op onze trip). Wanneer we
uiteindelijk een goede menukaart in een restaurantje met de juiste sfeer en
de juiste muziek ontdekken, is er buiten alleen een tafeltje voor drie vrij.
Ernaast staat echter een tafeltje voor 4 waar een gezin met een jonge
dochter aanzit. Ze zien ons duidelijk aarzelen en bieden ons aan om van
tafel te wisselen. ’t Is te zeggen, ze verwisselen gewoon van tafel zodat we
niets anders kunnen dan te gaan zitten. De discussie over welk restaurant
duurt nog even voort, maar intussen heeft de vader aan het andere tafeltje
mij een glas witte wijn aangeboden (hier brengt men zijn eigen wijn mee naar
het restaurant). We bestellen uiteindelijk en krijgen er geen spijt van. Het
eten is overheerlijk.
Wanneer we het gezin naast ons vragen of ze ons een
camping kunnen aanbevelen, antwoordt de vader prompt: waarom komen jullie
niet bij ons logeren? Vicky vraagt zich luidop verwonderd af: “die mensen
kennen ons amper en nodigen ons uit bij hen te komen logeren?”
We zijn al meer verbaasd geweest door de gastvrijheid
in Nieuw-Zeeland en besluiten na overleg om hun aanbod te aanvaarden. Ze
leggen ons nog de route uit, gezien wij nog wat inkopen moeten doen.
Het is al pikdonker (op het Noordeiland is het veel
sneller donker dan op het Zuideiland) wanneer we langs een slingerende weg
aankomen bij hun huis. De lucht is dreigend, het open huis is voorzien voor
twee gezinnen, dus we mogen van hen gewoon binnen in bedden slapen in plaats
van in onze tent in de tuin. Wat een verrassend einde van een knappe dag.
vorige
volgende
|