25 augustus
2006 Flamingos en bavianen
Een stevig ontbijt wacht ons voor onze tent, samen met
onze Spaanse en Engelse vrienden die in twee tentjes naast ons hebben
overnacht. De tenten staan ook hier weer onder een rieten afdak. De zon
schijnt en we hopen vandaag niet meer vast te staan, hoewel de weg naar de
camping heel drassig is.
Onze vrienden vertrekken eerst en we zijn nog geen
halve kilometer van de camping af, of Richard rijdt zijn busje met ons erin
weer vast… Niet zo erg, denken we, want het ander busje dat voor ons rijdt,
stopt. Tot onze grote verbazing, trekt het echter terug op en laat ons
gewoon in de steek. We proberen van alles om los te geraken, maar zonder
succes. Xenia en de kindjes gaan hulp halen in de lodge en even later komt
er een groepje naar ons toegestapt. Er zijn jammer genoeg geen wagens meer
om ons te trekken. Het zal dus met mankracht moeten gebeuren. Er zijn twee
Masai bij (waarvan er een maar 1 arm heeft), de kok van de lodge (in het
wit!) en nog enkele anderen. Ze hebben houwelen bij en na wat graven, duwen
en trekken, zijn we een half uur later los. We geven één van de Masai een
lift naar zijn verder gelegen dorp en rijden dan, vloekend op het busje dat
ons in de steek heeft gelaten, naar de ingang van het Lake Nakuru Park.
Bij het binnenrijden zien we enkele buffels verkoeling
zoeken in de modder. En dan zien we vanop een heuvel het grote meer liggen.
De randen van het meer zien roos van de flamingo’s. Het meer is omgeven door
een oud en groots Acaciawoud. We volgen een hele tijd door het woud de rand
van het meer en zoeken ons een berijdbare weg dichter naar de flamingo’s. We
vinden uiteindelijk een weg, maar we zien enkel 2 jeeps vlakbij het water.
Er zitten tientallen grote maraboes hoog in de bomen langs het meer. De weg
is te drassig om te rijden. Ik wil te voet dichter naar de rand van het meer
stappen, maar de aanwezigheid van enkele buffels doen mij aarzelen (je mag
trouwens niet uit de wagen). Er stopt nog een wagen, met een sympathiek
Belgisch koppel dat net Tanzania heeft verkend (met dank voor de tips). Iets
later komt er een 4x4 aangereden en via Richard vraag ik hen of ze ons
kunnen meenemen voor een heen- en terug naar de rand van het meer. De man
gaat akkoord, zet eerst zijn mensen af aan de rand (naast de andere 4x4 die
er staat) en komt ons effectief halen. Richard, gekrenkt in zijn trots,
beslist toch met zijn auto ons achterna te rijden en lukt er tot onze
verbazing in. Maar ik dwaal af. Wij staan dus aan de rand van het meer en
zien tienduizenden roze flamingo’s in het meer, zoeken naar voedsel. Ze
komen af- en aangevlogen. Er zijn er zoveel dat we eerst de tientallen
pelikanen niet opmerken, die iets verderop tussen het groen zitten. Het is
een ongelofelijk zicht.
We trekken een hoop foto’s, ook van een reusachtige
buffel die zich door enkele witte vogels (moet dringend de naam eens
opzoeken) van storende insecten laat afhelpen.
Richard wil ons ook nog neushoorns van het park laten
zien – ook al zeggen wij dat we er al veel hebben gezien – en we rijden
verder langs de rand van het meer. We zien een reusachtige neushoorn liggend
in een plas slijk op nog geen vijf meter van ons busje. Toch wel
indrukwekkend. Ik dring aan om naar de Baboon Cliff te rijden, omdat ik denk
een mooi zicht te krijgen op het meer. Richard, een goede man, luistert en
we rijden omhoog. Bovengekomen krijgen we een verbluffend zicht over het
door de flamingo’s roos gekleurde meer. De inmiddels opgekomen wolken
weerkaatsen in de spiegel die het meer is.
Bovenop de klip is een picknick plaats en we krijgen
goed voorziene lunchdozen. Er zijn grote marmotten en ook kleurrijke
hagedissen die voor een show aan onze voeten zorgen. We hebben ver gedaan
met eten wanneer we ontdekken waarom deze plek Baboons Cliff heet. Terwijl
Xenia een blauwe hagedis aan het filmen is voor haar voeten, verschijnt een
grote aap plots op de rand van de steile klip. Hij loopt dreigend naar Xenia
toe en ritst een lunchbox die naast haar ligt op de bank weg. Ik zag hem op
ons toelopen en heb snel Vicky naar me toegetrokken. De aap zet zich een
tiental meters van ons en begint de sandwiches van hun plastic te ontdoen.
Wat een brutale aap. En hij heeft nog niet genoeg, want plots rent hij terug
naar Xenia. Deze keer zet ik mij er tussen en dit schrikt hem blijkbaar af.
Iets verder zitten er nog mensen en hij gaat onbevreesd naar hen toe en
steelt het eten van hen. Mensen vluchten in lichte paniek weg. Na wat veel
te lang heeft geduurd, besluiten nog een man en ik de aap duidelijk te maken
dat hij hier niet welkom is. Hij laat zich echter niet zomaar wegjagen – er
komen stenen bij te pas. Baboons Cliff heeft zijn naam niet gestolen.
Onze safari zit er echter op. Het is al 14 uur en we
moeten tegen valavond terug in Nairobi zijn. Het eerste deel van de weg is
slecht, slecht, slecht,… het laatste stuk is prima. Om half zeven rijden we
Nairobi Backpackers binnen. We krijgen de sleutel van een iets verder
gelegen appartement in een hotel (hadden ze ons toegezegd omdat de
slaapzalen vol zitten). Er zijn twee slaapkamers, een badkamer en een
keuken. De ketel met warm water is echter niet opgewarmd, dus we behelpen
ons met het opwarmen op een elektrisch vuur van enkele potten water voor het
bad van de kindjes. Moe, maar voldaan na schitterende 4 dagen vol avontuur
en ongeloof natuurschoon, kruipen we in een echt bed voor een goede
nachtrust.
vorige
volgende
|